Grenzen verleggen: Nordkap, Polen en Tsjechië.

Vertwijfeld staar ik naar mijn navigatie in de auto. Waar ik sta, toont het scherm een wit, leeg vlak. Geen weg, geen pad, geen spoor, niets…Best bijzonder voor een navi die volledig is ingesteld voor off-road en overlanding, want ik bevind mij wel degelijk op iets wat verdacht veel lijkt op een pad. Google Maps op mijn telefoon doet het trouwens niet veel beter, zij het dat deze het door mij gezochte doel aangeeft met een rode stippellijn en dat er wegen op staan die er in werkelijkheid niet zijn. Hoe dit doel te bereiken zegt hij echter niet. Nu laat ik mij niet zo snel van de wijs brengen natuurlijk. We hebben immers ook nog de coördinaten van het bedoelde object. Let´s go!

Boven: Een nog maar twee jaar ‘oude’ houten kerk in Sögel, Duitsland. Prachtig houtsnijwerk.

Keuzes. Het door mij gezochte doel is een oude Duitse kerk, die nu in Polen staat. Ooit afgebrand en nooit meer opgebouwd, wat gezien de spanningen en grensverschuivingen in de loop der tijd tussen beide landen best is voor te stellen. Neemt niet weg dat de route er naar toe een hindernis op zich is. Voor mijn eerste poging rijd ik over de provinciale weg een stukje naar het noorden, tot de eerstvolgende afslag. De bordjes aldaar die zeggen dat de weg doodloopt – je kent ze wel – negeer ik voor het gemak maar even. Te zien naar de staat van de weg komen hier niet veel mensen. Onkruid schiet tussen de naden van het betonnen pad omhoog, en uiteindelijk kom ik op een splitsing uit. Zoals bekend heb je op een dergelijk punt een drietal keuzes: linksaf, rechtsaf en ja, ook weer terug. Omdat mij de toegang voor de linkerzijde door een verbodsbord is ontzegd – waaronder in onvervalst Pools de reden ervan is uitgelegd en ik dus niet begrijp – kies ik voor rechtsaf.

Boven: De maan schijnt in het meer, vlakbij Stolzenau.

Boven: Overnachten op een oude burcht in Schkopau. Hier poseert mijn wekker.

Boven: Overnachten in de tuin van de burcht. Ik sta hier alleen en de kinderen hebben Einhorn al lang ontdekt.

Doodlopend. De rechter weg loopt steil naar beneden. Links bos, rechts bos, en uiteindelijk kan ik hier ook niet verder: de weg houdt op dit punt eenvoudigweg op. Nu kan ik mijn 4×4 troeteldier wel verder de bush insturen, maar een verroest oud hek dat vroeger geel moet zijn geweest vertelt mij dat zij er niet voor niets staat. Terug dan maar weer, om via het zuiden een ingang proberen te vinden. Pas na ettelijke pogingen zie ik een mogelijkheid om via een bedrijventerrein het erachter liggende gebied te bereiken. Sterker nog, er ligt een klein dorpje verscholen dat op het eerste gezicht niet veel groter is dan tien, twaalf huizen. Ondanks de afgelegen plek is er wél een bushalte, al zegt dat natuurlijk niets over het feit of er überhaupt wel eens een bus komt. Hoofden richten zich op als ik langzaam met Einhorn door de smalle straten rijd. Ik groet met een zwaai terug.

Boven: Ik hoef mij hier absoluut geen zorgen te maken dat ik vast kom te staan.

Boven: In Saksisch Zwitserland ‘spookrijden’ trams door de bossen. Wanneer je de plaatselijke regeltjes niet kent, is dat best even schrikken als zo’n geel gevaarte op je afkomt.

In mijn element. Mijn gevoel zegt dat ik op de enige kruising die het dorpje rijk is, naar het noorden moet. Linksaf dus. Het asfalt maakt snel plaats voor gravel, wat later op zijn beurt moet wijken voor grijze stenen en keien. Af en toe klinkt er een doffe klap vanonder mijn auto, als een stuk losse steen de beschermplaat raakt. Rechts van mij een beton pad, die ik lopend even verken: na 100 meter splitst het zich, beiden lopen dood. Verder maar weer. De keien maken plaats voor zandsporen die mij uiteindelijk bij een meer brengen. Nergens een spoor van een kerkje of een ruїne. Van de nood een deugd makend ga ik het gebied maar eens verder verkennen, je kunt hier immers prima terreinrijden. Geen mens laat zich zien. Het pad loopt in eerste instantie vlak langs het water. Overhangende takken schrapen over mijn Jimny, een paar diepe kuilen vragen voor wat meer oplettendheid. In mij borrelt het expeditie-gevoel omhoog: nieuwsgierig wat er te vinden is na elke bocht, maar geen flauw idee hebben waar ik uitkom. Eén keer zak ik half het meer in na een foute inschatting, maar over het algemeen kan ik de 4WD knop met rust laten.

Boven: Polen. Geen kerk te vinden, maar daar staat tegenover dat je hier prima kunt off-roaden.

Boven: Ik héb nu éénmaal iets met objecten die door de natuur worden teruggenomen.

Onder: Opa vertelt. Je zou het misschien niet zeggen, maar we staan hier in de kerk.

Opa vertelt. Uiteindelijk kom ik via een volledig overwoekerd beton pad uit waar ik eerder die dag begonnen ben. Tot mijn stomme verbazing zie ik twee gestalten op mij af komen, waarvan één leunt op een stok, terwijl de ander jonger is en oogt en een zomerhoed draagt. Beide maken schijnbaar een middagwandelingetje in de lome ochtendzon. Toch maar eens vragen; oudere mensen weten over het algemeen erg veel van de omgeving. Jawel, schot in de roos! Opa is al 94 jaar, woont in het nabijgelegen dorpje, maar kent de kerk nog toen deze intact was. Zijn zoon is bij hem op bezoek, blijkt. Of ik mee wil de kerk te bekijken. Uiteraard zeg ik daar geen nee tegen. Terwijl ik mijn auto onder een boom parkeer, wandelen zij richting wat bij Google als begraafplaats is gekenmerkt. De gewijde grond is dor, droog. Polen blijken een duidelijke voorkeur voor plastic bloemen te hebben om de overledenen te herdenken: volgens opa houden normale bloemen het hier in de brandende zon geen dag vol. Van een kerk ontbreekt echter nog ieder spoor.

Boven: Een dergelijke urbex-locatie bezoeken is niet zonder risico. Er kan van alles naar beneden vallen.

Boven: De houten torenspits is geheel door de brand verwoest.

Boven: De pastorie. Weliswaar niet door de brand in de kerk verwoest, maar ook hier neemt de natuur alles langzaam maar zeker over.

Doel bereikt. We converseren in het Duits. Het kleine dorpje was vroeger veel groter, maar door de steeds verder oprukkende groeve waar bruinkool wordt gewonnen, dreigt ook het laatste restant dorp te verdwijnen. Het is een beeld dat ik in Duitsland vaker heb gezien. Wat zij bij het afgraven niet kunnen gebruiken, wordt gedumpt op een stortplaats. Waar ik zojuist heb terreingereden, blijkt dus een oude stortplaats van de groeve te zijn. Wanneer wij aan het einde van de begraafplaats zijn aangekomen, kijken we naar een groen overwoekerde muur die zo op het oog betere tijden heeft gekend. Een deel is ingestort. Met een opvallende kwiekheid stapt opa over restanten puin en steen en daarachter ontvouwt zich een tweede, duidelijk niet onderhouden kerkhof. Dit is een Duits kerkhof, zegt hij, hoewel er wel een enkele verdwaalde Pool ligt. Alles is overwoekerd, graven zijn amper meer te herkennen. En daar staat zij dan, goed verscholen in het groen: de St. Maria Magdalenakerk. Of beter, wat er van over is.

Boven: Ook in het kleine kapelletje ontbreekt het beeld van Maria, maar voor Polen maakt dat niets uit. Het is nog steeds in gebruik.

Boven: De deels overwoekerde Duitse begraafplaats.

Overwoekerd. Struiken schieten uit wat ooit boogramen zijn geweest. De vloer is bezaaid met puin, uit elk gaatje tussen de tegels ontpopt zich een inmiddels tot flinke proporties uitgegroeide boom zodat je binnen niet de indruk hebt in een kerk te staan, maar midden in het bos. Opa wijst mij op de gaten in de vloer en de muur waar de kansel heeft gestaan, een deel van de leuning van de trap hangt er nog. De Duitsers hebben hier, net als in Nederland, de klokken meegenomen, notabene hun eigen klokken. Het Mariabeeld heeft men nog kunnen redden. Een klein deel van de bogen en plafond is nog intact, en toont prachtige kleuren en ornamenten. De ernaast staande pastorie heeft geen schade van de brand in de kerk opgelopen, maar is echter nog steeds onbewoond. Ik heb gedurende een uur college gehad van een man die haast bevlogen over dit stukje geschiedenis kon vertellen. Nadat ik hen hartelijk heb bedankt, wandel ik terug naar mijn Einhorn en laat alles wat ik heb gezien en gehoord eerst even bezinken.

Boven: Is beduidend minder ver rijden dan zijn evenknie in Noorwegen. Die vrolijke bij is een creatie van een leerling van m’n school en ik heb haar beloofd deze mee te nemen naar Tsjechië. Bij deze!

Naar de Nordkap. Er zijn van die reisdoelen, daar móet je zijn geweest. Zegt men. De Noordkaap is zo´n plek. Vanuit Polen is het een kleine 3.000 km om de scheve wereldbol daar hoog in Noorwegen te bereiken. Echter, een ieder die mij een beetje kent weet dat ik niet echt plezier beleef in het dagelijks rijden van lange afstanden. En dat hoeft ook niet. De Nordkap van Tsjechië is namelijk veel dichterbij. Het meest noordelijke puntje van de Republiek ligt op nog geen 78 km vanuit Polen. Rijdend kun je er niet komen, maar vanaf de Neustädter Straße in Duitsland zou het punt lopend te bereiken moeten zijn. Het is echter geen toeristenattractie en nergens is ook maar één aanwijzing te vinden over het bestaan van deze Nordkap. Kennelijk vindt men in Duitsland dit punt niet bijster interessant.

Boven: Het noordelijkste punt van Tsjechië.

Op goed geluk parkeer ik m´n Jimny op een verder lege parkeerplaats. Wandelschoenen aan, rugzak gevuld en m´n kleine handheld GPS mee, met daarin de coördinaten van de Nordkap. Het is even zoeken naar een wandelpad die zuidwaarts loopt vanaf deze parkeergelegenheid, maar ergens zie ik opeens een blauw paaltje staan. Nog steeds rept Duitsland met geen woord over het bestaan van dit markante noordelijkste punt van Tsjechië: geen bord, geen aanwijzing, niets.  Over beekjes, trekker sporen en langs heidevelden gaat het verder. Pas wanneer ik twee witte grensstenen ontwaar, midden in het bos, staat er een houten wegwijzer met in reliëf het woord ´Nordkap´ erop. Even verderop staat een informatiebord en een enorme steen met daarin aan beide zijden een plaquette: één in het Tsjechisch en één in het Duits. Toegegeven, niet zo spectaculair als zijn evenknie in Noorwegen, maar minstens zo interessant. Symbolisch ga ik op de grenssteen staan: ik heb het meest noordelijke punt bereikt!

Boven: Blik op de Elbe vanaf de Bastei.

Onder: Deze plaatselijke muizenjager bij Amselgrund  loopt iedere dag even naar de forellenrokerij voor een maaltje.

Ontbrekende talenkennis. De brandende hete zon in Polen heeft enkele dagen later plaats gemaakt voor een wat vochtiger weertype. Regen heeft mij de rest van de reis dagelijks achtervolgd, zelfs zodanig dat ik moest vluchten naar het westen om aan noodweer te ontkomen, maar wanneer ik vanuit mijn basiskamp Tsjechië inrijd, kon ik nog niet bevroeden dat het beetje regen op weg naar de Felsenkapelle wel eens anders zou kunnen uitpakken. Nevelslierten hangen rondom de bergen, het bos ademt zwaar. Aldus gewapend met paraplu en camera loop ik in de buurt van Svojkov het ruim 1 kilometer lange pad naar boven. Ongetwijfeld zullen bordjes mij hier wel de weg wijzen, maar meer dan het Tsjechische ´A je to´ van Buurman & Buurman spreek ik helaas niet. Dat hoeft ook niet. Een reusachtig kruis geeft al aan dat ik op de juiste weg zit.

Boven: De Land Rover Defender van de Bergwacht Sachsen in Saksisch Zwitserland. Als je goed kijkt zie je dat de Laro ‘Apollo 13’ heet, en dat geeft toch wel te denken…

Ter bedevaart. Het ruim 1 kilometer lange dal van Betgraben zit vol met legendes, mythen en sagen. Hier, midden in dit gebied, heeft in 1836 de beeldhouwer Antonin Wagner de kapel uit het Elbsandsteen gehouwen. Een prestatie op zich! Toch is het niet de eerste kapel op deze plek. Al in 1772 staat er een houten exemplaar. In het begin van de vorige eeuw wordt op initiatief van gravin Kinský de rots kapel omgevormd tot een soort Lourdesgrot, met een beeld van de Maagd Maria. Intussen is de plek een ware herdenkingsplaats geworden, een bedevaartsoord. Op de grond, voor het beeld, liggen verspreid over de tegels vele munten. Naast de kapel ontdek ik vele, uit natuurmaterialen gemaakte stalletjes. Overal lantaarns en kaarsjes.  Hoog boven in de rotsen hangen Tibetaanse gebedsvlaggetjes en op randen van rotsen honderden steentjes en dennenappels – en ik leg daar mijn eigen steentje bij, als aandenken aan mijn moeder.

Boven: Eén van de vele ‘stalletjes’ op weg naar de Felsenkapelle.

Een 4×4 laten zwemmen. Op de terugweg gaan de hemelsluizen pas goed open. Bellen staan op straat, wegen lijken in rivieren te veranderen. De Duitse buienradar laat zien dat de venijnige buienlijn, vol met rode vlekken, zich uitspreidt van de Alpen tot en met het noorden van Polen en zich langzaam noordwaarts begeeft. Ik ontkom niet aan het feit dat ik hier moet maken dat ik wegkom, al zal ik dan enkele bezienswaardigheden moeten missen. Op weg naar mijn basis, die zich op de grens van Tsjechië en Duitsland bevindt, zijn er meerdere plekken waar je gerust mag spreken van een doorwading. Op de camping is de situatie niet veel beter. Hoewel ik hier aan de hevigste stortbuien en het noodweer kan ontkomen, is het er alles behalve droog.

Boven: Tsjechië. Ik zal hier zeker vaker terugkomen.

Boven: Zwerven in Tsjechië. Waarom mensen hier kopjes en mokken op hekwerken plaatsen is mij nog niet helemaal duidelijk.

Boven: De grens Duitsland – Tsjechië. Die twee meter tussen de palen schijnt niemandsland te zijn volgens een bewoner.

Een Einhorn de sporen geven. Slippers hebben al dagen geleden plaats gemaakt voor klompen, maar wanneer dit degelijke Hollandse schoeisel vervangen moet gaan worden voor laarzen, wordt het tijd om te vertrekken. Beddengoed en kleding wordt klam, handdoeken drogen niet meer, ik sta onder een tarp te koken terwijl de grond eronder verandert in een baggerbak. Na drie dagen regen wordt het armoede. De volgende ochtend laad ik alles in de auto, vouw ik de drijfnatte daktent op terwijl ik Nico mail om te vragen of hij nog een plaatsje heeft op zijn camping, 365 km westwaarts – de Harz. Die plaats ken ik immers, ik ben daar in mei nog geweest. Ik wacht zijn antwoord niet af en geef mijn Einhorn maar eens flink de sporen, weg uit de nattigheid.

Boven: De kloosterkerk in Oybin. Ook een ruïne, maar deze is beter vindbaar dan haar collega in Polen. Herbergt een klein museum.

Foutparkeren? Pas na 200 km wordt het droog, breekt de zon door en zoek ik een plaatsje voor de lunch. Vanaf een stuk verlaten asfalt zie ik twee, drie bunkers staan, als enorme halfronde Romneyloodsen, met een open voorzijde. Een wit goedje vormt de inhoud – geen flauw idee wat het is. Wanneer ik bij mijn auto terugkom, rijdt een grote kraanwagen langzaam achteruit, tot vlak voor de lierbumper van Einhorn. Wat heeft dat nu weer te betekenen? Mag ik hier niet staan en wordt ik weggesleept? Moet hij bij die verlaten loodsen zijn? Sta ik in de weg? Niets van dat alles gelukkig. De chauffeur zegt mij dat hij zijn maximale rijtijd heeft bereikt en dus rusten moet. Geroutineerd trekt hij een deksel aan de zijkant van zijn truck open, haalt daar een stoel te voorschijn en gaat lekker onderuit zitten.
“Natuurlijk heb ik een plekje voor je, je bent van harte welkom“, heeft Nico ondertussen geschreven. Blij dat ik een slaapplaats heb voor de komende dagen, wend ik de steven voor de resterende 100 km naar Lerbach.

Met handen en voeten. In Lerbach, Harz, schijnt ook de zon. Staand op precies dezelfde plek als in mei laat ik de volgende dag eerst eens alles goed drogen. Het beekje, wat tijdens mijn vorige reis mij zo lieflijk in slaap wiegde, staat echter flink hoger – ook hier heeft men dus aardig wat regen te verwerken gehad. Omdat in Osterode, dichtbij de camping alhier, voldoende mogelijkheden zijn om inkopen te doen besluit ik deze dag wat reparatieklusjes uit te voeren: nieuwe spanbanden voor de tarp, wat aanpassingen aan mijn huishoudaccu en kijken of ik de storing van mijn richtingaanwijzer op de trailer kan oplossen. Hier in de buurt loop ik ook een Poolse vrachtwagenchauffeur tegen het lijf. Hij heeft een mobiele telefoon bij zich, en met handen en voeten maakt hij duidelijk dat hij deze wil laden, maar hij heeft geen laadkabel. Die kabel heb ik wel. Nu is het geen probleem om zijn telefoon even via de huishoudaccu aan boord te laden, maar op de één of andere manier wil hij dat niet. Waar zijn vrachtwagen is, wordt mij ook niet echt duidelijk. Hij spreekt geen Duits en ik geen Pools. Wij beiden geen Engels. Op een gegeven moment is onze talenkennis uitgeput.

Boven: Nochten – Weißwasser. Hier wint men nog steeds bruinkool. Op plaatsen waar men uitgegraven is, neemt de natuur weer over.

Boven: Je zou kunnen denken dat dit een eeuwenoude Romeinse brug is, maar het is een kunstwerk. Rododendronpark in Kroml.

Onder: Geen flauw idee wat men hier heeft opgeslagen, maar aan de bomengroei te zien ligt het hier al een tijdje.

Nee, nee en nog eens nee! “Nee mevrouw, u kunt hier geen kaartjes voor de trein kopen“, klinkt het gedecideerd. Ik sta in Sorge, bij de ingang van een gebouwtje waarvan ik in eerste instantie dacht dat dit het stationsgebouw zou zijn, maar naar later bleek een museum. De eigenaresse heeft zojuist een groep bezoekers met wat moeite de deur uitgewerkt, en nu ik daar nog even tussendoor wilde werd het haar te veel.
“U moet tickets in de trein kopen, ik verkoop hier geen kaartjes“. Pas later ontdooit zij wat en verontschuldigt zich voor haar woorden. Het museum is eigenlijk dicht, vertelt zij, en hoewel zij er nu alleen voor staat heeft zij ja gezegd tegen de groep busreizigers die opeens bij haar op de stoep stonden. Een half uur later komt de stoomtrein binnenrollen. Smalspoor. Deze trein moet mij naar de Brocken brengen, iets wat ik tijdens mijn vorige reis heb laten schieten: je kunt hier niet met de auto komen. De Brocken is met zijn 1142 meter de hoogste berg in de Harz. Mijn 4×4 troeteldier laat ik in Sorge achter.

Boven: We laten de Einhorn in Sorge achter en gaan per stoomtrein verder.

De geur van stoom. Nog vóór ik in de trein stap, schiet ik de conducteur aan. Een jonge, vriendelijke knul. Hij knijpt zijn ogen samen, knikt en gebaart mij alvast in de stappen. Hij schijnt mijn onwetendheid over het kopen van een kaartje te begrijpen en komt, wanneer de trein het enkelsporige stationnetje uitrijdt, tegenover mij in de coupé zitten. Ruim de tijd nemend om mij een ticket te verkopen, zet hij als service ook nog even de vertrektijd vanaf de Brocken erbij, zodat ik zonder overstappen straks weer in Sorge aankom. Dat een retourtje het schrikbarende bedrag van 53 Euro kost, neem ik maar voor lief. Rook van de stoomloc waait de trein binnen, langzaam schrijdt het landschap aan mij voorbij. Tot aan Drei-Annen- Hohne lijk ik de hele trein voor mijzelf te hebben, en ik kan niet ontkennen dat ik tot mijn tenen geniet van deze reis. Hoewel de zon haar stinkende best doet om deze dag te omlijsten met haar goudgele licht, is dat boven wel anders. Daar regent het de bekende pijpenstelen, is het maar negen graden, waait windkracht 8 en het is flink mistig.

Boven: Brocken. Op 1142 meter is het hier koud, mistig, regent het en waait het kracht 8.

Mist en regen. Langs de trein op Brocken ontstaat een optocht van kleurige paraplu´s. Niet voor niets vlucht iedereen het souvenirwinkeltje binnen, het eerste droge onderkomen wanneer je de trein verlaat. Daar tref ik een Nederlandse, met wie ik later verder naar de top wandel. Bliksem, wat waait het hard hier! Het beloofde schitterende uitzicht gaat schuil achter mistflarden, het icoon van de Brocken – de rood-witte zendmast – prikt maar af en toe door de wolkenlaag heen. Hier groeit amper wat. Waar andere 4×4 reizigers lyrisch worden van boomloze grote open vlakten in de bergen, heb ik daar wat meer moeite mee. Je kunt mij immers niet gelukkiger maken dan met wouden en bossen. Op de terugweg raak ik in gesprek met een vrouw uit Beieren. Zij reist net als ik alleen. De regen begeleidt ons naar het dal en pas wanneer wij uitstappen en ons wegen elkaar scheiden, wordt het weer wat droger.

Boven: Natuurlijk sluiten we af met een hond. Een Hollandse hond van twee mensen die ik tref in Lerbach.

Voor herhaling vatbaar! Het is mooi geweest, we gaan naar huis. Ondanks de regen heb ik veel kunnen zien en beleefd – wat ik bij lange na niet heb kunnen aanstippen in dit verslag: de grootste houten kerk van Duitsland, overnachten op een eeuwenoude burcht, de Bastei, de Kelchsteine, de kloosterkerk van Oybin en de Rakotzbrücke in Kromlau. Mijn trouwe 4×4 reisgezel, de kleine Jimny, heeft zich prima gehouden en heeft mij overal zonder morren heen gebracht. Mijn daktent daarentegen heeft de reis niet helemaal zonder schade overleefd: in Stolzenau ontdekte ik dat één van de gasveren olie lekte. Met een tijdelijke fixatie in de vorm van een houten stok kon ik in ieder geval verder reizen. Uiteraard ben ik mijzelf tijdens deze reis opnieuw tegengekomen; door spanningen voor het onbekende drie keer flink beroerd geweest. Reizen is dus nog niet vanzelfsprekend voor mij. Maar ik ga wel en elke keer leer ik er wat bij. Dat geleerde ga ik volgend jaar aan de praktijk toetsen, want het is wel zeker dat ik dan nog een keer naar Tsjechië ga.

Tekst & fotografie: Kitty Madison.

One thought on “Grenzen verleggen: Nordkap, Polen en Tsjechië.”

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.