Een ieder verwacht Frankrijk als antwoord, of Duitsland, Italië dan wel Oostenrijk. Standaard bestemmingen als je met een standaard camper of sleurhut de grens over gaat. Slechts weinig ´standaard´ mensen hebben dan ook een beeld bij Polen. 4×4-rijders weten Polen echter wel te waarderen. Maar wanneer ik door te hoge temperaturen en stelselmatig onweer in het zuiden van Duitsland mijn reis halverwege richting Tsjechië en Hongarije afbreek en koers naar het noorden zet, stel ik mijzelf ook dezelfde vraag. Polen… ja, waarom niet?
Opbouwend. Waarom wel naar Polen, zou een passende tegenvraag kunnen zijn. Goed, je kunt er prima terreinrijden. Vorig jaar ben ik in het uiterste zuidwesten van dat land geweest, op zoek naar de restanten van een oude kerk. Dat is mij wel bevallen. Het zijn mijn kleine stapjes in het reizen, waardoor ik het jaar erop weer wat verder durf. Het is alsof ik mijn grote teen in zee steek, om die vervolgens snel weer terug te trekken – net zolang tot ik eraan gewend ben. Nieuw voor mij is dat ik dit jaar niets echt heb gepland – hooguit een dag van te voren om te horen of er nog een plekje is op een camping. Spannend, maar het maakt mij wat flexibeler in het reizen. Twee nachtjes op een ‘campspace’, waar mijn trailer blijft staan en ik de omgeving ga verkennen, en dan ongeveer 200 kilometer verder naar een volgende overnachtingsplek. Zo ontstaat een parelsnoer van waypoints die mij deze reis onder meer naar Polen brengen.
Boven: Gemakshalve wordt de stoep ook als verkoopruimte gerekend.
Polenmarkt (boven). Wanneer ik vanuit Bad Muskau richting Łęknica in het westen van Polen wil rijden, moet ik de Grenzbrücke over. De grens tussen de westzijde van Polen en de voormalige DDR bestaat geheel uit water: de Lausitzer Neißein het zuidwesten en meer naar het noorden de Oder, waardoor het aantal grensovergangen beperkt is tot bruggen en een enkele veerpont. Aan de Duitse zijde van de eerdergenoemde brug staat de Polizei: twee busjes en acht man. Bewapend. Geen idee wat er aan de hand is. Hoewel het mij in eerste instantie niet echt duidelijk is of ik verder mag rijden, is een armgebaar van één van hen voldoende om zeker te zijn dat ik verder mag. Direct aan de overzijde van de brug is het een drukte van belang. Tientallen stalletjes en kleine winkeltjes, vaak met hun waar tot ver over de stoep uitgestald. Handelaren in sigaretten, drank, bloemen en planten, schoenen, kleding en allerlei prullaria proberen hun waar aan de grens te slijten. Knipperende rode lichtkranten en schreeuwende reclames proberen hen daarbij te helpen. Het wemelt van de mensen die soms half over straat wandelen, sjouwend met tassen en dozen. Het is de bekende Polenmarkt, die elke dag open is, ook op zaterdag en zondag. Dat is voor Duitsers, wier winkels over het algemeen op zondag gesloten zijn, een waar uitje.
Kromgroeiers (boven en onder). Deze Polenmarkt doet wat denken aan oosterse markten, waar je niet meer weet waar de stoep eindigt en de straat begint. Het is gezellig druk, en alles is kleurig en fleurig. Wanneer ik de markt achter mij laat, pak ik de provinciale weg naar Trzebiel. Ten westen van dat dorp ligt Krzywy Las – een naaldbomenbos zoals je overal in Polen aantreft, maar er staan wat kromme exemplaren tussen. Daar zijn zij zo trots op dat er speciaal een bordje aan de weg staat en er een hypermoderne parkeerplaats is ingericht. Parking Leśny. Compleet met picknicktafels mét overkapping, informatieborden met kaarten met daarop wandelroutes, info over de omgeving en zelfs een QR code. Dat er hier geen internet is, is bijzaak. De parkeerplaats is leeg, maar er is wel videobewaking. Ik pak mijn rugzak, vul deze met wat eten en drinken, en trek mijn wandelschoenen aan: het is hier geen Veluwe en wie weet hoe ver het nog lopen is naar die bijzondere bomen.
Onder: Geen idee waarom sommige bomen besloten hebben tot deze creatieve uitspatting.
Boven: Hoe idyllisch wil je het hebben? Rond Dobroszów Mały zijn er meer van deze meertjes die je gewoon uitnodigen om hier je daktent uit te klappen.
Urbex (boven en onder). Ten noordoosten van deze bijzondere kromgroeiers staan de restanten van de DAG Wasserwerk, onderdeel van een voormalige munitiefabriek. Hier is nergens een bordje aan de weg te vinden en over vreselijk slechte betonwegen vol met gaten en onverharde paden kom ik uiteindelijk uit bij Dobroszów Mały, wat veel weg heeft van een soort ouderwets vakantiepark rond een meer. Her en der staan nog stacaravans en vakantiehuisjes. Er is zelfs een strandje. De regen van de afgelopen dagen zorgt er echter voor dat Einhorn een ander kleurtje krijgt: paden zijn veranderd in modderpoelen, maar ik kan de 4WD knop nog met rust laten. Pas na twee keer een rondje om dat meer gereden te hebben zie ik vanuit mijn ooghoek een verlaten gebouw staan. Of wat er van over is tenminste. Remmen. Keren en terug. De betonnen kolos is goed gecamoufleerd, je rijdt er zo maar aan voorbij. Ik heb altijd een voorliefde gehad voor door de mens gebouwde objecten die langzaam door Moeder Natuur weer worden teruggenomen.
Het eerste verlaten object nabij het meer. Goed verscholen in het groen, je rijdt er zó aan voorbij.
Boven: Wanneer door mensenhanden gebouwde objecten langzaam door Moeder Natuur weer worden teruggenomen.
Skelet (boven en onder). Het is niet zonder risico om dergelijke verlaten oorden te bezoeken. Ik ben immers alleen. Om die reden ga ik ook nooit naar binnen – er kan altijd een steen omlaag vallen of een deel van het gebouw instorten. Dat wil niet zeggen dat er in het veld rondom die locatie niets kan gebeuren, maar ik probeer het risico wel zo gering mogelijk te houden. Her en der zijn waarschuwingen in het Pools op het object gespoten. Voor mij staat een betonnen skelet, waar muren en het dak van ontbreken. Links een voormalig trappenhuis. Planten en bomen hebben hun weg naar het zonlicht al gevonden en langzaam maar zeker ondermijnt betonrot de rest van de constructie. Uiteindelijk blijft niets meer over van wat ooit door mensenhanden is gemaakt.
Helemaal zonder risico is een dergelijk verlaten oord niet. De leeftijd in ogenschouw nemend kan er altijd wat naar beneden vallen of instorten.
Boven: Het casino. Jazeker, de medewerkers ontbreekt het indertijd aan niets. Zo zijn er ook nog resten te vinden van een hotel.
Casino. In de bossen bij Nowogród Bobzański liggen meer van dit soort verlaten oorden, die allemaal tot de DAG behoorden. Een elektriciteitscentrale, productiehallen, een zuurfabriek, silo´s en zelfs een casino en een hotel zijn er te vinden. Ik rijd kilometers over zeer slechte wegen dwars door het bos. Kinderkoppen, resten betonplaten met betonijzer waar je je banden op kapot kunt rijden en soms alleen maar twee sporen zand. Wat mij opvalt is dat ik letterlijk niemand tegenkom. Geen fietsers, geen wandelaars, en al helemaal geen auto´s. Of ik hier überhaupt mág rijden is mij ook nog niet helemaal duidelijk – in tegenstelling tot het Duits, waar ik mij uitstekend mee kan redden, is het Pools een taal die erg lastig is. Regelmatig moet ik een tekst op een bord of richtingaanwijzer met hulp van Google Translate vertalen.
Kruising (boven). Of wat daar voor door moet gaan. Na twintig meter buigt een pad onder een hoek van tien graden naar rechts af. Staat niet op de kaart. Mijn gevoel zegt dat ik juist dát pad moet hebben.
Onder: Kilometers rijden door dennenbossen naar de volgende urbex-locatie. Je komt hier letterlijk niemand tegen.
Geheime missie. Opeens zie ik heel in de verte een terreinwagen van links komen. Kennelijk is daar wat. Ik probeer de afstand te schatten en na een klein kwartiertje hobbelen zie ik sporen naar links verdwijnen. Kijk, halverwege zowaar twee bordjes waar ik met enige moeite het Pools kan ontcijferen. Ik zit op de goede weg, want niet veel later doemen links en rechts verlaten gebouwen op. Wandelschoenen aan, en mijn Garmin inReach Mini2 gaat mee – waarmee ik in geval van nood alarm kan slaan als mijn telefoon geen bereik meer heeft. Ook hier, bij de elektriciteitscentrale en de zuurfabriek, ga ik niet naar binnen. Dat ik daar goed aan heb gedaan blijkt als ik opeens iets hoor vallen. Geen idee wat. De schrik slaat mij om het hart. Daarnaast moet ik goed blijven opletten waar ik mijn voeten neerzet want overal zitten fikse gaten in de grond. Er hangt hier een bijzondere, haast mystieke sfeer – alsof je op een geheime missie bent.
Boven: Delen van de elektriciteitscentrale zijn ingestort.
Onder: De zuurfabriek. Althans, dat maakt dezelfde Google Translate er van.
Het moeilijke pad. Dat ´geheim´ is niet helemaal onterecht, want opeens ontwaar ik een modern hekwerk met rollen prikkeldraad erover heen. Erachter een patrouille pad, een brede strook zand en dáár achter weer een hek. Kennelijk is daar iets wat het ´daglicht nog niet verdragen kan´ en ja, dat maakt nieuwsgierig. Het schijnt sinds enkele decennia militair ´Sperrgebiet´ te zijn waar de toegang ten strengste verboden is. Wanneer ik weer verder rijd, kom ik bij het casino en de kantine langs, of wat er van over is. Feitelijk is er veel te veel om alles in één dag te bezichtigen. Een mooie reden om hier nog eens terug te komen. Dat kan, alleen staat mijn daktent trailer nog op een eenvoudige camping in Duitsland. Ik moet maar eens teruggaan. Hoeveel moeite ik ook heb moeten doen om hier te komen, hoe eenvoudig en snel sta je weer op de provinciale weg met smetteloos asfalt. Kennelijk heb ik het moeilijke en kronkelige pad genomen om deze locatie te bereiken, in plaats van deze eenvoudige toegangsweg.
Onder: Gevaarlijk object. Toegang verboden. Risico op overlijden of invaliditeit. Dat is, dankzij Google Translate, duidelijke taal.
Boven: Op een gegeven moment slaat de twijfel toe. Zit ik nog goed, of loopt dit pad dood?
Alleen op de wereld. Kijkend op mijn Garmin zie ik bij Kumaiałtowice een mooie greenlane track die ik nog even wil meepakken. Zoals wel vaker in Polen heb je soms het idee dat je dwars door iemands tuin of erf rijdt, maar de weg gaat uiteindelijk over in sporen. Her en der is het flink nat, dus uit voorzorg schakel ik 4WD even in, hoewel ik hier absoluut niet bang ben dat mijn doorgang tijdelijk belemmerd wordt. Langs bloeiende heidevelden gaat het verder, een tiental houten hoogspanningsmasten vergezellen mijn tocht. Weer kom ik helemaal niemand tegen. Dat valt mij in Polen sowieso op: het land lijkt zo leeg, zeker als je afgelegen gebieden bezoekt. Daarna volgt een smal stuk waar struiken en takken half over het spoor hangen en zo krijgt Einhorn er wat horizontale striping bij als herinnering aan deze reis. Het blijkt dat ik eigenlijk twee limb risers, oftewel ´boomgeleiders´ in het Nederlands, nodig heb, want takken blijven achter mijn zonneklep hangen.
Boven: Dankzij de vriendelijke hulp van een hondenbezitter weer op het goede spoor.
Boven: Met handen en voeten kom je best ver. Ook terug in de bewoonde wereld.
Keuzestress. Hee, een splitsing. Daar heeft Garmin het niet over. Sterker nog, mijn Overlander staat in het niets te wijzen: het pad houdt op zijn kaart gewoon op. Links of rechts? Mijn gevoel zegt rechts, maar van de twee sporen blijft niet veel meer over dan wat platgereden gras. Zit ik wel goed? Of moet ik terugrijden naar die splitsing? Besluiteloos hobbel ik verder, in de hoop dat ik ergens wel weer in de bewoonde wereld terecht zal komen. Toch weer die twijfel, want na kilometers rijden heb ik het gevoel gewoon verdwaald te zijn. Toch maar terugrijden? In de verte loopt echter een man met zijn twee honden. Maar eens vragen. De beste hondenbezitter heeft echter geen talenknobbel: hij spreekt geen Engels of Duits. Met handen en voeten proberen wij te communiceren. Het blijkt dat hij maar één woordje kent wat erg Duits klinkt: ´Straße´, terwijl hij wijst naar het zuidwesten. Ik maak daaruit op dat ik op de goede ´weg´ zit en dus uiteindelijk wel een straat of weg zal tegenkomen.
Boven: Zagen of lieren? Met enige moeite kan ik door de ontstane opening mijn 4×4 en trailer wurmen.
Boven: Er zijn natuurlijk grenzen. Te dik, te zwaar. Er zit niets anders op dan ergens zien te keren en terug te rijden.
Regenmantel. Een dag later, als ik vanuit Bad Muskau met de trailer onderweg ben naar Stolzenhagen, vlakbij de Poolse grens aan een zijrivier van de Oder, rijd ik alles gezellig binnendoor. ´Binnendoor´ heet in het Duits ´Über Land fahren´, wat wij min of meer weer kennen als ´overland´. Bij Falkenhangen (Mark) wil ik namelijk het gehucht Regenmantel eens gaan bekijken. Ja, het bestaat écht. Het ligt ver weg van alles en ik verwacht hier zeker geen strak asfalt. Stuiterend over smalle weggetjes, betonpaden, of beter gezegd, betonsporen, kom ik weer bij een splitsing uit. Ik kies deze keer voor linksaf. Foute keuze. Na 300 meter verspert een dikke, afgebroken tak mijn weg. Ik kan er niet langs, dus ik overweeg de opties. Keren en terugrijden, de zaag pakken, of proberen met de lier de tak opzij te trekken. Het wordt de lier. Ik pak mijn handschoenen, en open de motorkap om de hoofdschakelaar van de lier om te zetten. Het boomlint laat ik rustig in de rugzak van Einhorn zitten, ik hoef immers niet voorzichtig met de bast van deze half afgebroken bladdrager om te gaan. Half en half verwacht ik dat mijn auto langzaam naar voren wordt getrokken. Dat gebeurt ook, totdat er een heftig gekraak klinkt, de tak breekt en op de grond valt. Met enige moeite kan ik mij er nu langs wurmen.
Boven: De andere afslag, onderweg naar Regenmantel.
Werk voor niets. En dan blijkt dat al mijn inspanningen voor niets zijn geweest. Enkele honderden meters verder ligt, alsof de duvel er mee speelt, een complete boom over het pad. De bladeren nog redelijk frisgroen, dus dit moet onlangs gebeurd zijn. De stam is wel zo dik dat ik niets ga uitrichten met mijn handboomzaag, laat staan dat ik ´m opzij kan slepen met de winch. Er zit niet anders op dan ergens met de trailer zien te keren, mijzelf weer langs de eerste, door de lier gecreëerde opening te wroeten, en op de eerder genoemde splitsing rechtsaf te slaan. Dat ´pad´ is echter niet veel beter. Het bestaat uit sporen, her en der verhard met oude dakpannen, restanten bakstenen en grind. Mijn aanhanger met daktent is niet echt bedoeld voor offroadwerk, dus ik rijd langzaam en uiterst voorzichtig verder. Ik moet geen schade aan de trailer hebben zo in de middle of nowhere. Regenmantel blijkt een klein dorpje te zijn, waar je op dit moment geen regenmantel nodig hebt. Het is er heet en droog: een man met een strooien hoed op het hoofd kijkt met gefronste wenkbrauwen op wanneer ik langzaam opdoem. Hier probeer ik weer een wat egalere weg te vinden, zodat ik mijn route naar het noorden kan vervolgen – nog niet beseffend wat mij twee dagen later boven het hoofd hangt.
Boven en onder: Fort Zondorf. Of wat er nog van over is.
Fort Zorndorf. Maar eerst ga ik voor de tweede keer de grens naar Polen over – nu in de buurt van Osinoów Dolny. Net als in Łęknica is hier ook een Polenmarkt, zij het dat hier alles wat ruimer is opgezet. Ik rijd langs de oever van de Oder naar het zuiden, via Sierkierki naar Kostrzyn nad Odrą. Daar zou een 17e eeuw fort moeten liggen. Zóu. Mijn eerste pogingen te voet stranden door de vele doorns die mijn benen tot bloedens toe openhalen. Terug maar weer, om dan met de auto het fort te zoeken. Drie, vier keer rijd ik weg ´23´ over om ergens een inrit, hoe klein ook, te vinden. Met gevaar voor eigen leven, want deze weg is druk en Polen weten het gaspedaal prima te vinden. Kijk, dáár rechtsaf, daar zou ik in moeten. Flink in de remmen en scherp rechts sturend komt Einhorn onder een laag door haarzelf opgeworpen stof tot stilstand. Ik laat haar even alleen en al wandelend ga ik weer op verkenning uit. Regel is dat ik mij nooit ver van mijn reisvoertuig verwijder – zeker niet in gebieden waar niemand komt. Google Maps geeft mij niet al teveel informatie over richting en afstand tot het fort en ik loop in eerste instantie dan ook verkeerd. Het blijkt dat het fort dichterbij ligt dan gedacht. Er is helaas niet veel meer van over – enkele uit bakstenen bestaande bogen en muren staan er nog. Het is in 1883 gebouwd, en diende als bescherming voor het nabijgelegen Festung Küstrin. Het is later gebruikt als onderkomen voor krijgsgevangenen, en in WW2 is het verbouwd tot munitiefabriek.
Boven: We gaan met een radarbootveerpont de Oder over. Een bijzonder vaartuig, die kennelijk nog stookt op oude viltlaarzen.
Raderbootveerpont. Laat ik eerlijk zijn: ik geniet tot en met van deze uitstapjes. Ik voel mijzelf ontspannen en cruise haast fluitend langzaamaan weer terug. Dat was vroeger wel anders. Ho! Wacht even! Laten we eens met de veerpont over de Oder teruggaan, in plaats van de brug. Tot mijn verbazing ligt daar een radarbootveerpont. Nog nooit gezien. Wat een bijzonder ding is dat! Ketting overdwars, zodat ik niet kan oprijden. Verder staan er twee auto´s met boottrailer achterstevoren, waarop een zogeheten Rib staat. Een man komt op mij af en probeert in het Engels mij duidelijk te maken dat de pont om 12 uur gaat varen en dat ik de kaartjes in dat gele gebouwtje moet kopen. Stukje dus terugrijden, totdat een andere man mij in gebarentaal vraagt of ik met de pont mee moet. Hij blijkt de schipper te zijn. Blauw shirt, basebalpet op het hoofd. Horloge erbij, hij wijst erop en met handen en voeten zegt hij dat ik alvast aan boord mag rijden. Betalen aan boord graag. Dat wil niet zeggen dat we meteen vertrekken. Eerst moet de pont nog worden opgestart. Dikke wolken zwarte rook uit de schoorsteen, alsof zij stoken op oude viltlaarzen. Een vrouw komt mij de kaartjes verkopen, maar ook hier is er een ondoordringbare taalbarrière. „10 Złoty“, zegt zij. Oops, vergeten dat zij in Polen geen Euro´s hebben – maar zij doet daar niet moeilijk over. Zij wijst in mijn portemonnee: 2 Euro, steekt daarna vijf vingers omhoog. Oh, er moet nog 50 cent bij. Pas dan komt het bijzondere vaartuig in beweging. Nu de pont weg is, zie ik dat men de twee Rib´s via de nu vrijgekomen helling, in het water laten.
Onder: De schipper heeft geen haast. De veerpont zelf ook niet trouwens, de motor moet nog worden gestart.
Er hing nog iets boven mijn hoofd, weet je nog? Of beter, iets onder mijn wielen. Daartoe verplaatsen we de blik naar Ketzin, ten westen van Berlijn. Ik sta daar op een vrij luxe camping, waar ik met mijn terreinwagen en daktent bijna een bezienswaardigheid ben. Het overgrote deel van de campinggasten bestaat uit stacaravannisten. Je kent hen wel: met het minituintje, het lage hekje, de foute LED-verlichting, betonnen beelden en prullaria, gelardeerd met een paar vierkante meter gemillimeterd gras. Een ieder heeft zijn eigen paradijsje. De reden dat ik hier sta, is omdat er een wasmachine is en na anderhalve week is het wel fijn je kleding even te kunnen wassen.
Boven: Ogenschijnlijk kun je gewoon doorrijden. Tóch maar even de stok erbij om te zien of er onder het wateroppervlak diepe gaten schuilen.
Doorwaden. Vanuit Ketzin is het een kleine 70 kilometer naar de zogeheten Fernmeldebunker ´Zeppelin´ bij Wünsdorf. Dat zijn niet echt noemenswaardige afstanden, tenzij je onderweg een bijzondere stalen toren tegenkomt. Hoort die al bij het complex? Wat is de functie ervan? Is het nog in gebruik? Kan ik erbij komen? Om met de laatste vraag te beginnen, probeer ik via veldwegen het beoogde doel te bereiken. Zowel Garmin als Google Maps laten keurig zien dat het een normale weg is. Wat zij niet laten zien, is dat, zoals wel vaker het geval is, de weg steeds minder ´weg´ wordt en overgaat in iets wat zich het beste laat omschrijven als betonsporen. Zelfs die betonsporen verdwijnen op een gegeven moment. Onder water. Het vermoeden is dat ik gewoon verder kan rijden, maar om alles uit te sluiten pak ik een stok en prik her en der om te beoordelen hoe diep de doorwading is. Ik heb geen snorkel en daarnaast zóu het kunnen zijn dat er een gapend gat onderwater zit. Er zijn hier geen bomen die als ankerpunt kunnen dienen om mij te helpen mocht ik in zo´n gat rijden.
Boven en onder: Bij de oude toren woont kennelijk nog iemand.
Privatgrundstück. Langzaam rijd ik door het water en zonder kleerscheuren kan ik weer verder. De mast of toren zie ik nu links van mij af en toe door het groen heen prikken. Het gaat langs graanvelden, langs velden met zonnebloemen en hee, kijk, hier kan ik linksaf naar het bedoelde object. De ´weg´ loopt hier dood: een ketting overdwars, rechts een hek. Tot mijn stomme verbazing staat er ook een brievenbus. Met naam. Wóónt hier dan nog iemand? Kennelijk wel. Het is in Duitsland niet de gewoonte om zomaar een hek of andere afscheiding over te klimmen. Privéterrein is heilig bij onze oosterburen en dat respecteer ik. Ik schiet wat foto´s en keer om, in de richting van Wünsdorf – ten zuiden van Berlijn.
Haus Oscar. „Darf ich Sie etwas fragen?“ Ik zie een man lopen, riem in de hand. Zijn hond is nergens te zien, maar geblaf verraadt dat zijn viervoeter iets op het spoor is. Ik zoek de Fernmeldebunker Zeppelin, maar tot twee keer toe verspert een groot hek mij de weg.
„U moet naar Haus Oscar“, krijg ik als antwoord, met een mondelinge, wat vage routebeschrijving erbij. Nergens Haus Oscar te vinden. Het tweede slachtoffer is iets preciezer:
„Ja, je moet naar Haus Oscar, er ligt een kleine speelplaats voor de deur. Twee keer rechts, en na 200 meter ben je er“.
Hoewel Wünsdorf betrekkelijk klein is, zie ik nergens Oscar. Derde hondenuitlaatster maar eens vragen.
„Je staat er voor de deur“, zegt zij lachend, wijzend naar een huis achter mij, hoewel ik nog steeds nergens de naam Oscar zie. Ik dank haar hartelijk, parkeer Einhorn ergens in de schaduw, en wandel naar de ingang van het huis.
Ondergronds. „Heeft u gereserveerd?“, vraagt een gedrongen baliemedewerkster. Binnen doet het denken aan een kruising tussen een stoffige boekhandel en een gedateerd museum. Er brandt maar één enkele TL-buis, precies boven de balie.
Nee, ik heb niet gereserveerd. Moest dat dan? Kennelijk wel, maar zij is de moeilijkste niet. Ik ben immers alleen en kom op de bonnefooi binnenwaaien, dus zet zij mij op de lijst. Je mag in het bunkercomplex niet zomaar rondstruinen, je kunt er alleen via een rondleiding en een klein groepje naar binnen. Ondanks de waarschuwing dat het ondergronds in de bunkers betrekkelijk fris kan zijn, en je dus een jas of iets dergelijks mee moet nemen, gaat onze gids gekleed in een shirtje met korte mouwen en een bodywarmer. Zorgvuldig telt hij bij aanvang iedereen van de groep – iets dat hij meerdere keren onderweg doet. Je wilt écht niet verdwalen in dit complex of iemand vergeten.
Boven: Een bunker met een woonhuis als camouflage, compleet met schoorsteen.
Boven: Bunker ´Zeppelin´. Trappenhuis.
Boven: Slaapverblijven op 18 meter onder de grond.
Boven: Ondergronds is een hele stad gehuisvest. Hier het systeem ten behoeve van de buizenpost.
Zeppelin. Met zijn 15-en betreden we het complex, te beginnen bij Maybach I. Dit zijn bunkers die als woonhuizen zijn vermomd – compleet met schoorsteen, die in werkelijkheid als luchverversingskanaal diende voor de bunker die ónder het ´woonhuis´ lag. Er is zelfs een soort ´straat´, hoewel de meeste van deze opvallende bunkers half ingestort zijn. Her en der liggen nog voorwerpen uit die tijd. Een koffiepot, laarzen, oude apparatuur. Echter, het meeste indruk maakt toch wel het hart van de geheime communicatie, Fernmeldebunker ´Zeppelin´. Een gigantisch complex, die deels in handen van de Duitsers en in de Koude Oorlog ook nog in handen van de Russen is geweest. Tientallen teksten in cyrillisch schrift getuigen daar nog van. Het is een complete stad onder de grond, inclusief luchtsluizen, werkplaatsen, keukens en slaapvertrekken. Er is een goederenlift en zelfs buizenpost. Onvoorstelbaar dat wij ons op een gegeven moment ruim 18 meter onder de grond bevinden. Voor ons amper te bevatten, voor de vele vleermuizen die hier huizen – en je ook om de oren vliegen – hun thuis.
Boven: Het menu in de keuken.
Onder: Vele meters zand en gewapend beton konden niet voorkomen dat een bom de onderste delen van de bunker vernietigde.
Boven: Onverwacht en speels bezoek.
Boven: Morgenstemming nabij een zijrivier van de Oder.
Topje van de ijsberg. In 15 dagen heb ik rond de 3.300 kilometer afgelegd, voornamelijk door de voormalige DDR en Polen. Het zijn interessante gebieden als je van geschiedenis houdt. In dit verslag heb ik enkele highlights van mijn reis eruit gehaald, maar uiteraard heb ik veel meer beleefd en gezien. Van de imposante Teufelsmauer in de Zuidharz, tot de oude verlaten Ziemestalbrücke bij Drognitz. Van de sluisruїnes in Wüstenneutzsch die nooit gebruikt zijn en waar zich niet eens water bevindt, tot aan de oude en de nieuwe ´Schiffshebewerke´ in Niederfnow. Mijn rust gevonden in de kloosters Chorin en Lehnin en meerdere medereizigers onderweg getroffen.
Onder: De Duivelsmuur, Harz. Een rotsformatie bestaande uit harde zandsteen, ontstaan als gevolg van geologische krachten. Een smal pad van rotsen brengt je al klimmend en klauterend naar de top.
Nawoord. Ik heb het fenomeen ´reizen´ moeten leren, en voor het eerst merk ik dat ik echt ontspannen onderweg ben geweest. Dat is voor mij best bijzonder. Mijn kleine dappere Jimny heeft, doordat zij op dieet is geweest en enkele honderden kilo´s lichter is geworden, mij overal zonder morren heengebracht, ook met een ongeremde trailer op sleeptouw. In kleine etappes van hooguit 200 kilometer. En het smaakt naar meer. Jawel, méér, en dat is niet altijd vérder. Je zult mij nooit in Marokko gaan aantreffen, laat staan in Georgië of Kazachstan. Ik heb niets te zoeken rond de Noordkaap en zal nooit de tientallen heteluchtballonnen zien bij Cappadocië. Ik gedij immers het beste rond de 20 graden, in een omgeving met dichte bossen, rotsen en watervallen. En die liggen op slechts enkele uren rijden vanuit Nederland.
Onder: Na 3.300 km weer terug in Friesland. Een heerlijke, fijne reis gehad, wat smaakt naar meer.
Tekst & fotografie: Kitty Madison.